Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. "Ons" wordt gebruikt bij "het-woorden", "onze" bij "de-woorden".
  2. "Uw" is de formele vorm van "jouw".
SubjectBezittelijk voornaamwoord
IkMijn 
Jij/jeJouw / je 
UUw 
HijZijn
Zij/zeHaar
Wij/weOnze / ons
JullieJullie
Zij/zeHun

Oefening 1: De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

zijn, mijn, onze, Mijn, jouw, jullie, haar

1.
Jullie ontmoeten ... familie in België.
(Jullie ontmoeten jullie familie in België.)
2.
Hij heeft ... telefoon verloren.
(Hij heeft zijn telefoon verloren.)
3.
Waar is ... tas gebleven?
(Waar is jouw tas gebleven?)
4.
Ik ga naar ... opa vandaag.
(Ik ga naar mijn opa vandaag.)
5.
... broer woont in Nederland.
(Mijn broer woont in Nederland.)
6.
Wij gaan met ... auto naar Spanje.
(Wij gaan met onze auto naar Spanje.)
7.
Ze steekt ... boek in de tas.
(Ze steekt haar boek in de tas.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Dit is ___ moeder en haar naam is Anne.

2. ___ broer werkt in Amsterdam.

3. Wij houden van ___ familie.

4. Hij zoekt ___ sleutels.

5. Heb jij ___ kinderen gezien?

6. ___ huis is groot en gezellig.