Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. Eerste persoon: 'ik' voor enkelvoud, 'wij' voor meervoud.
  2. Tweede persoon: 'jij' voor informeel, 'u' voor formeel.
  3. Derde persoon: 'hij' voor mannelijk, 'zij' voor vrouwelijk.
Persoon (Persoon)Enkelvoud (Enkelvoud)Meervoud (Meervoud)
1. ikwij / we
2. jij / je / ujullie
3. hij / zij / zezij / ze
3. (onzijdig)het / 't 

Uitzonderingen!

  1. Gebruik 'je' in informele situaties in plaats van 'jij'.
  2. Gebruik 'u' voor beleefde of formele situaties.
  3. Het onzijdig voornaamwoord 'het' verwijst naar dingen of ideeën.
  4. Je, ze, en we kunnen niet gebruikt worden bij contrast of benadrukking, zoals: 'Wie heeft de afwas gedaan? Zij heeft dat gedaan, jij niet!

Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij, hij,…)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Het, Zij, Ik, Jullie, Jij, Wij, U

1.
... gaan naar de markt.
(Wij gaan naar de markt.)
2.
... is tijd om te gaan.
(Het is tijd om te gaan.)
3.
... bent meneer Jansen, toch?
(U bent meneer Jansen, toch?)
4.
... woon in Amsterdam.
(Ik woon in Amsterdam.)
5.
... woont in Rotterdam.
(Zij woont in Rotterdam.)
6.
... leren Nederlands.
(Jullie leren Nederlands.)
7.
... zijn mijn vrienden.
(Zij zijn mijn vrienden.)
8.
... spreekt Nederlands.
(Jij spreekt Nederlands.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ___ begin de vergadering nu.

2. Wilt ___ een kopje koffie?

3. ___ bent vandaag erg vriendelijk.

4. ___ gaat morgen naar de training.

5. ___ hebben het rapport klaar.

6. ___ kunt je vragen stellen als je wilt.