10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Toekomende tijd met 'gaan'

Gebruik 'gaan' + infinitief om een actie in de toekomst te beschrijven, zoals 'Ik ga koken', 'Hij gaat studeren'.

Grammatica: Toekomende tijd met 'gaan'

A1 Nederlands Naar de toekomst gaan

Niveau: A1

Module 2: Van uren tot seizoenen (Van uren tot seizoenen)

Les 12: Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. Vorm: 'gaan' + infinitief
  2. Gebruik: Voor geplande of nabije toekomst.
Persoon (Persoon)Gaan  (Gaan )Voorbeeld (Voorbeeld)
IkgaIk ga koken. (Ik ga koken.)
Jij/ugaatJij gaat studeren. (Jij gaat studeren.)
Hij/zij/hetgaatHij gaat werken. (Hij gaat werken.)
WijgaanWij gaan sporten. (Wij gaan sporten.)
JulliegaanJullie gaan zwemmen. (Jullie gaan zwemmen.)
ZijgaanZij gaan winkelen. (Zij gaan winkelen.)

Oefening 1: Toekomende tijd met 'gaan'

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

gaat, Ga, gaan, ga

1.
In september ... ik in Spanje studeren.
(In september ga ik in Spanje studeren.)
2.
Wij ... een nieuwe fiets kopen.
(Wij gaan een nieuwe fiets kopen.)
3.
... jij na de zomer verhuizen?
(Ga jij na de zomer verhuizen?)
4.
Ik ... je helpen met je huiswerk.
(Ik ga je helpen met je huiswerk.)
5.
Volgend jaar ... we samen reizen.
(Volgend jaar gaan we samen reizen.)
6.
Morgen ... hij zwemmen in de zee.
(Morgen gaat hij zwemmen in de zee.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

gaat


gaat

2

Ga


Ga

3

gaan


gaan

4

ga


ga