Nederlands A1 module 2: Van uren tot seizoenen (Van uren tot seizoenen)

Dit is leermodule 2 van 6 van ons Nederlands A1-lesprogramma. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.

Leerdoelen:

  • Tijd aangeven. (Tijd aangeven.)
  • Praat over seizoenen, weken, maanden (Praat over seizoenen, weken, maanden)
  • Praat over het weer. (Praat over het weer.)
  • De rangtelwoorden. (De rangtelwoorden.)

Lessen (6)

A1:9 Dagen van de week en dagdelen (Dagen van de week en dagdelen)

Leerdoelen

  • Leer de delen van de dag. (Leer de delen van de dag.)
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week (Leer de namen van de 7 dagen van de week)
  • Beschrijf je wekelijkse activiteiten. (Beschrijf je wekelijkse activiteiten.)
  • Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...) (Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...))

A1:10 Het weer (Het weer)

Leerdoelen

  • Praat over het weer (Praat over het weer)
  • Basis weerwoordenschat (Basis weerwoordenschat)
  • Onpersoonlijke werkwoorden (Onpersoonlijke werkwoorden)

A1:11 Rangtelwoorden (Rangtelwoorden)

Leerdoelen

  • Leer de rangtelwoorden. (Leer de rangtelwoorden.)
  • Rangtelwoorden (Rangtelwoorden)

A1:12 Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Leerdoelen

  • Leer de seizoenen en maanden. (Leer de seizoenen en maanden.)
  • Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand. (Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.)
  • Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar. (Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.)
  • Toekomende tijd met 'gaan' (Toekomende tijd met 'gaan')

A1:13 Hoe laat is het? De klok lezen. (Hoe laat is het? De klok lezen.)

Leerdoelen

  • Vraag en vertel de tijd (Vraag en vertel de tijd)
  • Lees de klok (Lees de klok)
  • Hoe zeg je de tijd? (Hoe zeg je de tijd?)

A1:14 Kalenderdata en feestdagen (Kalenderdata en feestdagen)

Leerdoelen

  • De basisdata en feestdagen (De basisdata en feestdagen)
  • Hoe formuleer je de datum? (Hoe formuleer je de datum?)