Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. "Wie" vraagt naar één of meer personen.
  2. "Wat"vraagt naar dieren of zaken.
  3. "Welk(e)" gebruik je bij zelfstandige naamwoorden.
Vraagwoord (Vraagwoord)Gebruik (Gebruik)Voorbeeldzin (Voorbeeldzin)
Wie (Wie)Personen (Personen)Wie werkt als dokter? (Wie werkt als dokter?)
Wat (Wat)Dieren of zaken (Dieren of zaken)Wat is je favoriete studie? (Wat is je favoriete studie?)
Welk(e) (Welk(e))Zelfstandige naamwoorden (Zelfstandige naamwoorden)Welk cadeau wil je? (Welk cadeau wil je?)

Uitzonderingen!

  1. "Welk" gebruik je bij het-woorden.
  2. "Welke" gebruik je bij de-woorden en meervoud.

Oefening 1: Vraagwoorden (wie, wat, welk(e))

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Welke, Wat, Welk, Wie

1.
... cadeau heb je gekregen?
(Welk cadeau heb je gekregen?)
2.
... werkt als politieagent?
(Wie werkt als politieagent?)
3.
... taal spreek je thuis?
(Welke taal spreek je thuis?)
4.
... is je baas?
(Wie is je baas?)
5.
... is je favoriete studie?
(Wat is je favoriete studie?)
6.
... leraar geeft les in jouw school?
(Welke leraar geeft les in jouw school?)
7.
... heb je op de markt gekocht?
(Wat heb je op de markt gekocht?)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ___ is jouw collega op kantoor?

2. ___ doe je graag in je vrije tijd?

3. ___ beroep wil je later kiezen?

4. ___ studie past bij jou?

5. ___ helpt je met de presentatie?

6. ___ is de naam van je hond?