10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Wil je eindelijk Nederlands spreken? Boek een les met een van onze docenten!

Schrijf je nu in!

Woordenschat (16)

 De dokter: De dokter (Nederlands)

De dokter is oud, maar hij werkt nog.

Show

De dokter is oud, maar hij werkt nog. Show

De dokter

Show

De dokter Show

 De ober: De ober (Nederlands)

De ober is de vader van de jongen.

Show

De ober is de vader van de jongen. Show

De ober

Show

De ober Show

 De politieagent: De politieagent (Nederlands)

De vader is een politieagent en hij is oud.

Show

De vader is een politieagent en hij is oud. Show

De politieagent

Show

De politieagent Show

 De student: De student (Nederlands)

De student is jong en studeert in Nederland.

Show

De student is jong en studeert in Nederland. Show

De student

Show

De student Show

 De leraar: De leraar (Nederlands)

De leraar geeft les terwijl het gezin thuis blijft.

Show

De leraar geeft les terwijl het gezin thuis blijft. Show

De leraar

Show

De leraar Show

 De ingenieur: De ingenieur (Nederlands)

De ingenieur heeft een leuk cadeau.

Show

De ingenieur heeft een leuk cadeau. Show

De ingenieur

Show

De ingenieur Show

 De advocaat: De advocaat (Nederlands)

Hij is de advocaat, want hij helpt onze ouders.

Show

Hij is de advocaat, want hij helpt onze ouders. Show

De advocaat

Show

De advocaat Show

 De kok: De kok (Nederlands)

De vrouw zegt dat hij de kok is.

Show

De vrouw zegt dat hij de kok is. Show

De kok

Show

De kok Show

 De brandweerman: De brandweerman (Nederlands)

De brandweerman is de vader van het meisje.

Show

De brandweerman is de vader van het meisje. Show

De brandweerman

Show

De brandweerman Show

 De verpleger: De verpleger (Nederlands)

Hij zegt dat hij een goede verpleger is.

Show

Hij zegt dat hij een goede verpleger is. Show

De verpleger

Show

De verpleger Show

 De kapper: De kapper (Nederlands)

De kapper is ook de vader van de jongen.

Show

De kapper is ook de vader van de jongen. Show

De kapper

Show

De kapper Show

 De monteur: De monteur (Nederlands)

De monteur is in Nederland geboren.

Show

De monteur is in Nederland geboren. Show

De monteur

Show

De monteur Show

 De bestuurder: De bestuurder (Nederlands)

De bestuurder is mijn vader.

Show

De bestuurder is mijn vader. Show

De bestuurder

Show

De bestuurder Show

 De journalist: De journalist (Nederlands)

De journalist is in Spanje.

Show

De journalist is in Spanje. Show

De journalist

Show

De journalist Show

 De manager: De manager (Nederlands)

Hij zegt dat de manager ook studeert.

Show

Hij zegt dat de manager ook studeert. Show

De manager

Show

De manager Show

 Studeren (studeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij studeren veel in de avond.

Show

Zij studeren veel in de avond. Show

Studeren

Show

Studeren Show

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Gespreksoefening

  1. Noem de beroepen van elke persoon. (Noem de beroepen van elke persoon.)
  2. Wat is uw beroep? (Wat is uw beroep?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

De jongeman is een student.

De jongeman is een student.

De vrouw is monteur.

De vrouw is monteur.

Michael is een politieagent.

Michael is een politieagent.

Giulia is een journalist.

Giulia is een journalist.

Wat doe je voor werk?

Wat doe je voor werk?

Ik ben een leraar.

Ik ben een leraar.

...

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
want hij | helpt onze | de advocaat, | ouders. | Hij is
Hij is de advocaat, want hij helpt onze ouders.
(Hij is de advocaat, want hij helpt onze ouders.)
2.
manager ook | Hij zegt | studeert. | dat de
Hij zegt dat de manager ook studeert.
(Hij zegt dat de manager ook studeert.)
3.
jongen. | van de | de vader | is ook | De kapper
De kapper is ook de vader van de jongen.
(De kapper is ook de vader van de jongen.)
4.
cadeau. | De | leuk | heeft | een | ingenieur
De ingenieur heeft een leuk cadeau.
(De ingenieur heeft een leuk cadeau.)
5.
hij de | kok is. | zegt dat | De vrouw
De vrouw zegt dat hij de kok is.
(De vrouw zegt dat hij de kok is.)
6.
blijft. | gezin thuis | terwijl het | geeft les | De leraar
De leraar geeft les terwijl het gezin thuis blijft.
(De leraar geeft les terwijl het gezin thuis blijft.)
7.
is de | het meisje. | De brandweerman | vader van
De brandweerman is de vader van het meisje.
(De brandweerman is de vader van het meisje.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De student


De student

2

De leraar


De leraar

3

De bestuurder


De bestuurder

4

De politieagent


De politieagent

5

Studeren


Studeren

Oefening 3: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

werken, werkt, doen, werk

1.
Zij ... in het ziekenhuis.
(Zij werkt in het ziekenhuis.)
2.
Jij ... als dokter, toch?
(Jij werkt als dokter, toch?)
3.
Ik ... als politieagent.
(Ik werk als politieagent.)
4.
Jullie ... vandaag als obers.
(Jullie werken vandaag als obers.)
5.
Wij ... bij de brandweer.
(Wij werken bij de brandweer.)
6.
Zij ... als ingenieurs.
(Zij werken als ingenieurs.)
7.
Wij ... dat project samen.
(Wij doen dat project samen.)
8.
Jullie ... deze taak goed.
(Jullie doen deze taak goed.)

Oefening 4: Vraagwoorden (wie, wat, welk(e))

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Welke, Wat, Welk, Wie

1.
... cadeau heb je gekregen?
(Welk cadeau heb je gekregen?)
2.
... werkt als politieagent?
(Wie werkt als politieagent?)
3.
... taal spreek je thuis?
(Welke taal spreek je thuis?)
4.
... is je baas?
(Wie is je baas?)
5.
... is je favoriete studie?
(Wat is je favoriete studie?)
6.
... leraar geeft les in jouw school?
(Welke leraar geeft les in jouw school?)
7.
... heb je op de markt gekocht?
(Wat heb je op de markt gekocht?)

Aanvullend leermateriaal

Bijlage 1: Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (16): Werkwoorden: 1, Zelfstandige naamwoorden: 15,
Contextwoordenschat: 4

Nederlands Nederlands
De advocaat De advocaat
De bestuurder De bestuurder
De brandweerman De brandweerman
De dokter De dokter
De ingenieur De ingenieur
De journalist De journalist
De kapper De kapper
De kok De kok
De leraar De leraar
De manager De manager
De monteur De monteur
De ober De ober
De politieagent De politieagent
De student De student
De verpleger De verpleger
Studeren Studeren
Wat Wat
Welk Welk
Welke Welke
Wie Wie

Bijlage 2: Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Werken werken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik werk ik werk
jij werkt jij werkt
hij/zij/het werkt hij/zij/het werkt
wij werken wij werken
jullie werken jullie werken
zij werken zij werken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Doen doen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik doe ik doe
jij doet jij doet
hij/zij/het doet hij/zij/het doet
wij doen wij doen
jullie doen jullie doen
zij doen zij doen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏