Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (14)

 Geven (geven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik geef mijn telefoonnummer.

Show

Ik geef mijn telefoonnummer. Show

Geven

Show

Geven Show

 De e-mail: De e-mail (Nederlands)

Kunt u de e-mails naar mijn adres sturen?

Show

Kunt u de e-mails naar mijn adres sturen? Show

De e-mail

Show

De e-mail Show

 De man: De man (Nederlands)

De man woont in Amsterdam.

Show

De man woont in Amsterdam. Show

De man

Show

De man Show

 De telefoon: De telefoon (Nederlands)

Wat is het telefoonnummer van jouw werk?

Show

Wat is het telefoonnummer van jouw werk? Show

De telefoon

Show

De telefoon Show

 Het telefoonnummer: Het telefoonnummer (Nederlands)

Wat is jouw telefoonnummer, meneer?

Show

Wat is jouw telefoonnummer, meneer? Show

Het telefoonnummer

Show

Het telefoonnummer Show

 Het huisnummer: Het huisnummer (Nederlands)

Wat is jouw huisnummer in deze straat?

Show

Wat is jouw huisnummer in deze straat? Show

Het huisnummer

Show

Het huisnummer Show

 De postcode: De postcode (Nederlands)

Wat is jouw postcode, alstublieft?

Show

Wat is jouw postcode, alstublieft? Show

De postcode

Show

De postcode Show

 De geboorteplaats: De geboorteplaats (Nederlands)

Vraag even naar de geboorteplaats van de man.

Show

Vraag even naar de geboorteplaats van de man. Show

De geboorteplaats

Show

De geboorteplaats Show

 De geboortedatum: De geboortedatum (Nederlands)

Wat is de geboortedatum van jouw zoon?

Show

Wat is de geboortedatum van jouw zoon? Show

De geboortedatum

Show

De geboortedatum Show

 Het voorvoegsel: Het voorvoegsel (Nederlands)

Heeft u het voorvoegsel voor mijn telefoonnummer?

Show

Heeft u het voorvoegsel voor mijn telefoonnummer? Show

Het voorvoegsel

Show

Het voorvoegsel Show

 Het contact: Het contact (Nederlands)

Ik geef het contact van de leverancier.

Show

Ik geef het contact van de leverancier. Show

Het contact

Show

Het contact Show

 De vrouw: De vrouw (Nederlands)

De vrouw geeft haar adres aan de man.

Show

De vrouw geeft haar adres aan de man. Show

De vrouw

Show

De vrouw Show

 Ontvangen (ontvangen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij ontvangen het huisnummer van ons.

Show

Zij ontvangen het huisnummer van ons. Show

Ontvangen

Show

Ontvangen Show

 Sturen (sturen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hij stuurt zijn huisnummer naar haar.

Show

Hij stuurt zijn huisnummer naar haar. Show

Sturen

Show

Sturen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Vraag iemand om hun contactgegevens. (Vraag iemand om hun contactgegevens.)
  2. Deel je adres en contactgegevens. (Deel uw adres en contactgegevens.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Wat is jouw adres?

Wat is jouw adres?

Mijn e-mailadres is student@colanguage.com.

Mijn e-mailadres is student@colanguage.com.

Mijn telefoonnummer is 61385748.

Mijn telefoonnummer is 61385748.

Mag ik je telefoonnummer?

Mag ik je telefoonnummer?

Kun je het me op WhatsApp sturen?

Kun je het me op WhatsApp sturen?

Heb je Instagram?

Heb je Instagram?

Mijn adres is "Hoofdstraat, nummer 5".

Mijn adres is "Hoofdstraat, nummer 5".

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
jouw | postcode, | is | alstublieft? | Wat
Wat is jouw postcode, alstublieft?
(Wat is jouw postcode, alstublieft?)
2.
man | e-mail. | geeft | de | Jij | de
Jij geeft de man de e-mail.
(Jij geeft de man de e-mail.)
3.
op het | feest? | Hoeveel mannen | zijn er
Hoeveel mannen zijn er op het feest?
(Hoeveel mannen zijn er op het feest?)
4.
werk? | het telefoonnummer | van jouw | Wat is
Wat is het telefoonnummer van jouw werk?
(Wat is het telefoonnummer van jouw werk?)
5.
straat? | in deze | jouw huisnummer | Wat is
Wat is jouw huisnummer in deze straat?
(Wat is jouw huisnummer in deze straat?)
6.
de telefoons | van het | kantoor. | Zij zoeken
Zij zoeken de telefoons van het kantoor.
(Zij zoeken de telefoons van het kantoor.)
7.
telefoonnummer? | voor mijn | Heeft u | het voorvoegsel
Heeft u het voorvoegsel voor mijn telefoonnummer?
(Heeft u het voorvoegsel voor mijn telefoonnummer?)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Ontvangen


Ontvangen

2

Het telefoonnummer


Het telefoonnummer

3

De geboorteplaats


De geboorteplaats

4

De vrouw


De vrouw

5

Het contact


Het contact

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

sturen, geven, ontvangen, geef

1.
Jullie ... het contact per post.
(Jullie sturen het contact per post.)
2.
Ik ... mijn telefoonnummer.
(Ik geef mijn telefoonnummer.)
3.
... jullie ons telefoonnummer?
(Ontvangen jullie ons telefoonnummer?)
4.
Wij ... het huisnummer aan de vrouw.
(Wij geven het huisnummer aan de vrouw.)
5.
Zij ... de geboortedatum.
(Zij geven de geboortedatum.)
6.
Zij ... het huisnummer van ons.
(Zij ontvangen het huisnummer van ons.)
7.
Wij ... jouw voorvoegsel morgen.
(Wij ontvangen jouw voorvoegsel morgen.)
8.
Jullie ... het contact een voorvoegsel.
(Jullie geven het contact een voorvoegsel.)

Oefening 5: Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

antwoordt, brengt, werken, loopt, blijf, drinken, werk, wacht

1. Werken:
Wij ... samen aan een project.
(Wij werken samen aan een project.)
2. Antwoorden:
Hij ... op mijn bericht.
(Hij antwoordt op mijn bericht.)
3. Drinken:
Zij ... graag koffie in de ochtend.
(Zij drinken graag koffie in de ochtend.)
4. Blijven:
Ik... bij jou.
(Ikblijf bij jou.)
5. Wachten:
De leraar ... op de studenten.
(De leraar wacht op de studenten.)
6. Lopen:
Het kind ... naar school.
(Het kind loopt naar school.)
7. Werken:
Ik ... in een restaurant.
(Ik werk in een restaurant.)
8. Brengen:
Mijn vriend ... een cadeau mee.
(Mijn vriend brengt een cadeau mee.)

Oefening 6: Hoofdzinnen en ja/nee-vragen

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Hoofdzinnen en ja/nee-vragen

Toon vertaling Toon antwoorden

kom, Woon, Zijn, woon

1.
... je in Amsterdam?
(Woon je in Amsterdam?)
2.
Ik ... nu in Rotterdam.
(Ik woon nu in Rotterdam.)
3.
... je ouders op vakantie?
(Zijn je ouders op vakantie?)
4.
Ik ... uit Nederland.
(Ik kom uit Nederland.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Geven geven

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik geef ik geef
jij geeft jij geeft
hij/zij/het geeft hij/zij/het geeft
wij geven wij geven
jullie geven jullie geven
zij geven zij geven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Ontvangen ontvangen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik ontvang ik ontvang
jij ontvangt jij ontvangt
hij/zij/het ontvangt hij/zij/het ontvangt
wij ontvangen wij ontvangen
jullie ontvangen jullie ontvangen
zij ontvangen zij ontvangen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Sturen sturen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik stuur ik stuur
jij stuurt jij stuurt
hij/zij/het stuurt hij/zij/het stuurt
wij sturen wij sturen
jullie sturen jullie sturen
zij sturen zij sturen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏