Plannen (plannen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van plannen (plannen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitief |
Voltooid deelwoord |
Plannen (Plannen) |
Gepland (Gepland) |
Werkwoordsvormen
Aantonende wijs |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) plan |
(ik) plan |
(jij) plant / plan je |
(jij) plant / plan je |
(hij/zij/het) plant |
(hij/zij/het) plant |
(wij) plannen |
(wij) plannen |
(jullie) plannen |
(jullie) plannen |
(zij) plannen |
(zij) plannen |
|
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) plande |
(ik) plande |
(jij) plande |
(jij) plande |
(hij/zij/het) plande |
(hij/zij/het) plande |
(wij) planden |
(wij) planden |
(jullie) planden |
(jullie) planden |
(zij) planden |
(zij) planden |
|
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gepland |
(ik) heb gepland |
(jij) hebt/gepland |
(jij) hebt/gepland |
(hij/zij/het) heeft gepland |
(hij/zij/het) heeft gepland |
(wij) hebben gepland |
(wij) hebben gepland |
(jullie) hebben gepland |
(jullie) hebben gepland |
(zij) hebben gepland |
(zij) hebben gepland |
|
Voltooid verleden tijd (VVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gepland |
(ik) heb gepland |
(jij) hebt gepland |
(jij) hebt gepland |
(hij/zij/het) heeft gepland |
(hij/zij/het) heeft gepland |
(wij) hebben gepland |
(wij) hebben gepland |
(jullie) hebben gepland |
(jullie) hebben gepland |
(zij) hebben gepland |
(zij) hebben gepland |
|
Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal plannen |
(ik) zal plannen |
(jij) zult plannen |
(jij) zult plannen |
(hij/zij/het) zal plannen |
(hij/zij/het) zal plannen |
(wij) zullen plannen |
(wij) zullen plannen |
(jullie) zullen plannen |
(jullie) zullen plannen |
(zij) zullen plannen |
(zij) zullen plannen |
|
Voltooid toekomende tijd (VTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal gepland hebben |
(ik) zal gepland hebben |
(jij) zult/zal gepland hebben |
(jij) zult/zal gepland hebben |
(hij/zij/het) zal gepland hebben |
(hij/zij/het) zal gepland hebben |
(wij) zullen gepland hebben |
(wij) zullen gepland hebben |
(jullie) zullen gepland hebben |
(jullie) zullen gepland hebben |
(zij) zullen gepland hebben |
(zij) zullen gepland hebben |
|
Conditionele wijs |
Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou plannen |
(ik) zou plannen |
(jij) zou plannen |
(jij) zou plannen |
(hij/zij/het) zou plannen |
(hij/zij/het) zou plannen |
(wij) zouden plannen |
(wij) zouden plannen |
(jullie) zouden plannen |
(jullie) zouden plannen |
(zij) zouden plannen |
(zij) zouden plannen |
|
Conditionele Verleden Tijd (CVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou gepland hebben |
(ik) zou gepland hebben |
(jij) zou gepland hebben |
(jij) zou gepland hebben |
(hij/zij/het) zou gepland hebben |
(hij/zij/het) zou gepland hebben |
(wij) zouden gepland hebben |
(wij) zouden gepland hebben |
(jullie) zouden gepland hebben |
(jullie) zouden gepland hebben |
(zij) zouden gepland hebben |
(zij) zouden gepland hebben |
|
Imperatief (gebiedende wijs) |
Gebiedende wijs
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
Plan! |
Plan! |
|