Woordenschat (11)

 Waar?: Waar? (Nederlands)

Waar staat de koffie op het ontbijtmenu vandaag?

Show

Waar staat de koffie op het ontbijtmenu vandaag? Show

Waar?

Show

Waar? Show

 Het antwoord: Het antwoord (Nederlands)

Wat is het antwoord op de vraag?

Show

Wat is het antwoord op de vraag? Show

Het antwoord

Show

Het antwoord Show

 Waarheen?: Waarheen? (Nederlands)

Waarheen gaan wij na het eten, naar de stad of thuis?

Show

Waarheen gaan wij na het eten, naar de stad of thuis? Show

Waarheen?

Show

Waarheen? Show

 Hoe?: Hoe? (Nederlands)

Hoe doe ik de suiker en bloem in het recept mengen?

Show

Hoe doe ik de suiker en bloem in het recept mengen? Show

Hoe?

Show

Hoe? Show

 Hoeveel?: Hoeveel? (Nederlands)

Hoeveel eieren heb je nodig voor het huisgemaakte recept?

Show

Hoeveel eieren heb je nodig voor het huisgemaakte recept? Show

Hoeveel?

Show

Hoeveel? Show

 Antwoorden (antwoorden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij antwoorden snel en duidelijk.

Show

Zij antwoorden snel en duidelijk. Show

Antwoorden

Show

Antwoorden Show

 Waarom?: Waarom? (Nederlands)

Waarom is de ui in het huisgemaakt recept met de kaas?

Show

Waarom is de ui in het huisgemaakt recept met de kaas? Show

Waarom?

Show

Waarom? Show

 Wanneer?: Wanneer? (Nederlands)

Wanneer gaan we de ingrediënten voor het avondeten snijden?

Show

Wanneer gaan we de ingrediënten voor het avondeten snijden? Show

Wanneer?

Show

Wanneer? Show

 Wat?: Wat? (Nederlands)

Wat? Heb jij het recept voor huisgemaakte tomatensoep al gezien?

Show

Wat? Heb jij het recept voor huisgemaakte tomatensoep al gezien? Show

Wat?

Show

Wat? Show

 Vragen (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij vragen hoe laat het is.

Show

Zij vragen hoe laat het is. Show

Vragen

Show

Vragen Show

 Willen (willen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie willen weten hoeveel het kost.

Show

Jullie willen weten hoeveel het kost. Show

Willen

Show

Willen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Maak een zin die bij de afbeelding past, gebruik een vraag. (Maak een zin die bij de afbeelding past, met een vraag.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Hoeveel is de rekening?

Hoeveel is de rekening?

Wat zeg je?

Wat zeg je?

Welke wil je?

Welke wil je?

Waar moeten we heen?

Waar moeten we heen?

Wat is jouw baan?

Wat is jouw baan?

Welke taal spreek je?

Welke taal spreek je?

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
het recept | Hoe doe | suiker en | bloem in | mengen? | ik de
Hoe doe ik de suiker en bloem in het recept mengen?
(Hoe doe ik de suiker en bloem in het recept mengen?)
2.
de koffie | op het | ontbijtmenu vandaag? | Waar staat
Waar staat de koffie op het ontbijtmenu vandaag?
(Waar staat de koffie op het ontbijtmenu vandaag?)
3.
de | op | vraag. | antwoord | wil | Ik
Ik wil antwoord op de vraag.
(Ik wil antwoord op de vraag.)
4.
het | laat | is. | hoe | Zij | vragen
Zij vragen hoe laat het is.
(Zij vragen hoe laat het is.)
5.
nodig voor | het huisgemaakte | Hoeveel eieren | recept? | heb je
Hoeveel eieren heb je nodig voor het huisgemaakte recept?
(Hoeveel eieren heb je nodig voor het huisgemaakte recept?)
6.
snijden? | we de | ingrediënten voor | het avondeten | Wanneer gaan
Wanneer gaan we de ingrediënten voor het avondeten snijden?
(Wanneer gaan we de ingrediënten voor het avondeten snijden?)
7.
vraag? | het antwoord | op de | Wat is
Wat is het antwoord op de vraag?
(Wat is het antwoord op de vraag?)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Antwoorden


Antwoorden

2

Waar?


Waar?

3

Waarheen?


Waarheen?

4

Willen


Willen

5

Wanneer?


Wanneer?

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

vragen, vraagt, vraag, antwoordt

1.
Hij ... waarheen we gaan.
(Hij vraagt waarheen we gaan.)
2.
Zij ... hoe laat het is.
(Zij vragen hoe laat het is.)
3.
Jullie ... waarom hij niet komt.
(Jullie vragen waarom hij niet komt.)
4.
Ik ... wanneer het begint.
(Ik vraag wanneer het begint.)
5.
Jij ... hoeveel het kost.
(Jij vraagt hoeveel het kost.)
6.
Wij ... wat het antwoord is.
(Wij vragen wat het antwoord is.)
7.
Hij ... waar het huis is.
(Hij antwoordt waar het huis is.)
8.
Jij ... op de vraag nu.
(Jij antwoordt op de vraag nu.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Vragen vragen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik vraag ik vraag
jij vraagt jij vraagt
hij/zij/het vraagt hij/zij/het vraagt
wij vragen wij vragen
jullie vragen jullie vragen
zij vragen zij vragen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Antwoorden antwoorden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik antwoord ik antwoord
jij antwoordt jij antwoordt
hij/zij/het antwoordt hij/zij/het antwoordt
wij antwoorden wij antwoorden
jullie antwoorden jullie antwoorden
zij antwoorden zij antwoorden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Willen willen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik wil ik wil
jij wilt/wil jij wilt/wil
hij/zij/het wil hij/zij/het wil
wij willen wij willen
jullie willen jullie willen
zij willen zij willen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏