A1.15: Dagelijks eten

Dagelijks eten

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (23)

 De aardappel: De aardappel (Nederlands)

De aardappel

Show

De aardappel Show

 Het avondeten: Het avondeten (Nederlands)

Het avondeten

Show

Het avondeten Show

 De koffie: De koffie (Nederlands)

De koffie

Show

De koffie Show

 Het water: Het water (Nederlands)

Het water

Show

Het water Show

 Het ontbijt: Het ontbijt (Nederlands)

Het ontbijt

Show

Het ontbijt Show

 De thee: De thee (Nederlands)

De thee

Show

De thee Show

 De paprika: De paprika (Nederlands)

De paprika

Show

De paprika Show

 De tomaat: De tomaat (Nederlands)

De tomaat

Show

De tomaat Show

 De knoflook: De knoflook (Nederlands)

De knoflook

Show

De knoflook Show

 De komkommer: De komkommer (Nederlands)

De komkommer

Show

De komkommer Show

 De sla: De sla (Nederlands)

De sla

Show

De sla Show

 De ui: De ui (Nederlands)

De ui

Show

De ui Show

 De wortel: De wortel (Nederlands)

De wortel

Show

De wortel Show

 De appel: De appel (Nederlands)

De appel

Show

De appel Show

 De sinaasappel: De sinaasappel (Nederlands)

De sinaasappel

Show

De sinaasappel Show

 De banaan: De banaan (Nederlands)

De banaan

Show

De banaan Show

 De eieren: De eieren (Nederlands)

De eieren

Show

De eieren Show

 Het zout: Het zout (Nederlands)

Het zout

Show

Het zout Show

 De melk: De melk (Nederlands)

De melk

Show

De melk Show

 Het brood: Het brood (Nederlands)

Het brood

Show

Het brood Show

 De kaas: De kaas (Nederlands)

De kaas

Show

De kaas Show

 Drinken (drinken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Drinken

Show

Drinken Show

 Eten (eten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Eten

Show

Eten Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Zeg wat de mensen op de foto doen. (Zeg wat de mensen op de foto doen.)
  2. Noem de namen van de gerechten op de foto's. (Zeg de naam van de gerechten op de foto's.)
  3. Wat eet of drink je? (Wat eet of drink je?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Het meisje eet een boterham.

De man drinkt water.

De jongen eet eieren.

De vrouw drinkt een koffie.

Ik hou van thee bij het ontbijt.

Ik drink water.

Ik eet brood met kaas.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De koffie


De koffie

2

Het avondeten


Het avondeten

3

De wortel


De wortel

4

De eieren


De eieren

5

De sla


De sla

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
bij het | en kaas | of fruit? | Wat eet | jij meestal | ontbijt: brood
Wat eet jij meestal bij het ontbijt: brood en kaas of fruit?
2.
en melk | Ik drink | bij het | ontbijt. | graag koffie
Ik drink graag koffie en melk bij het ontbijt.
3.
tussendoortje? | een appel | banaan als | of een | Wil je
Wil je een appel of een banaan als tussendoortje?
4.
ik houd van | fris eten. | salade met tomaat | en komkommer, want | Ik eet een
Ik eet een salade met tomaat en komkommer, want ik houd van fris eten.
5.
rijst. | met vlees, | maar geen | vanavond aardappelen | We eten | en wortels
We eten vanavond aardappelen en wortels met vlees, maar geen rijst.
6.
maar water | avondeten. | bij het | geen thee, | Hij wil
Hij wil geen thee, maar water bij het avondeten.

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik drink altijd koffie in de ochtend.
Wil je brood of een appel?
Ik eet sla en tomaat bij het avondeten.
Ik neem melk, want ik hou van de smaak.

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden naar de juiste categorie: eten voor op brood of eten bij het avondeten.

Eten voor op brood

Eten bij het avondeten

Oefening 7: Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)

Toon vertaling Toon antwoorden

of, maar, en, want

1.
Hij heeft honger, ... hij heeft niet ontbeten.
(Hij heeft honger, want hij heeft niet ontbeten.)
2.
Hij drinkt koffie, ... zonder suiker.
(Hij drinkt koffie, maar zonder suiker.)
3.
Wil je rijst ... aardappelen?
(Wil je rijst of aardappelen?)
4.
Zij koopt een jas, ... het is koud.
(Zij koopt een jas, want het is koud.)
5.
Ik lees een boek ... luister naar muziek.
(Ik lees een boek en luister naar muziek.)
6.
Ik eet graag brood ... kaas.
(Ik eet graag brood en kaas.)
7.
Ik drink thee, ... ik lust geen koffie.
(Ik drink thee, want ik lust geen koffie.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.15.2 Grammatica

Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)

Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Ontbijten ontbijten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) ontbijt (ik) ontbijt
(jij) ontbijt / ontbijt (jij) ontbijt / ontbijt
(hij/zij/het) ontbijt (hij/zij/het) ontbijt
(wij) ontbijten (wij) ontbijten
(jullie) ontbijten (jullie) ontbijten
(zij) ontbijten (zij) ontbijten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Drinken drinken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) drink (ik) drink
(jij) dronk / drinkt (jij) dronk / drinkt
(hij/zij/het) dronk / drinkt (hij/zij/het) dronk / drinkt
(wij) drinken (wij) drinken
(jullie) drinken (jullie) drinken
(zij) drinken (zij) drinken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏