Nederlands A1.29: Fysieke toestanden en sensaties

Fysieke toestanden en sensaties

Woordenschat (10)

 Moe: Moe (Nederlands)

Ik voel me moe na het mediteren in stilte.

Show

Ik voel me moe na het mediteren in stilte. Show

 De dorst: De dorst (Nederlands)

Hij heeft de dorst en mediteert rustig in de zon.

Show

Hij heeft de dorst en mediteert rustig in de zon. Show

De dorst

Show

De dorst Show

 De honger: De honger (Nederlands)

Hij voelt de honger en wordt een beetje moe.

Show

Hij voelt de honger en wordt een beetje moe. Show

De honger

Show

De honger Show

 De pijn: De pijn (Nederlands)

Zij voelt de pijn tijdens het breien van de trui.

Show

Zij voelt de pijn tijdens het breien van de trui. Show

De pijn

Show

De pijn Show

 Bezweet: Bezweet (Nederlands)

Van ons is hij het meest bezweet.

Show

Van ons is hij het meest bezweet. Show

Bezweet

Show

Bezweet Show

 Zich ontspannen (zich ontspannen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij ontspannen ons na het werk.

Show

Wij ontspannen ons na het werk. Show

Zich ontspannen

Show

Zich ontspannen Show

 Mediteren (mediteren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij mediteren als we de pijn voelen.

Show

Wij mediteren als we de pijn voelen. Show

Mediteren

Show

Mediteren Show

 Rusten (rusten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij rusten uit na het sporten.

Show

Wij rusten uit na het sporten. Show

Rusten

Show

Rusten Show

 Geblesseerd: Geblesseerd (Nederlands)

Ik ben geblesseerd na het lopen.

Show

Ik ben geblesseerd na het lopen. Show

Geblesseerd

Show

Geblesseerd Show

 Uitgeput: Uitgeput (Nederlands)

Ik voel mij uitgeput na het werken.

Show

Ik voel mij uitgeput na het werken. Show

Uitgeput

Show

Uitgeput Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Hoe voelen de mensen zich in die situaties? (Hoe voelen de mensen zich in die situaties?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Hij is uitgeput.

Hij is uitgeput.

Ik voel me moe in de ochtend.

Ik voel me moe in de ochtend.

Ik voel me uitgeput na werk.

Ik voel me uitgeput na werk.

Ik moet iets drinken.

Ik moet iets drinken.

Ik heb dorst.

Ik heb dorst.

Ik heb honger.

Ik heb honger.

Zij heeft het koud.

Zij heeft het koud.

Ik voel me warm.

Ik voel me warm.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
middag. | mensen rusten | in de | De uitgeputte
De uitgeputte mensen rusten in de middag.
(De uitgeputte mensen rusten in de middag.)
2.
ontspannen | je | muziek. | Jullie | met | wat
Jullie ontspannen je met wat muziek.
(Jullie ontspannen je met wat muziek.)
3.
voelen. | zich uitgeput | wanneer ze | Zij mediteren
Zij mediteren wanneer ze zich uitgeput voelen.
(Zij mediteren wanneer ze zich uitgeput voelen.)
4.
allemaal moe | na de | lange wandeling. | Ze zijn
Ze zijn allemaal moe na de lange wandeling.
(Ze zijn allemaal moe na de lange wandeling.)
5.
werken. | na het | Ik voel | mij uitgeput
Ik voel mij uitgeput na het werken.
(Ik voel mij uitgeput na het werken.)
6.
na | lopen. | het | Ik | geblesseerd | ben
Ik ben geblesseerd na het lopen.
(Ik ben geblesseerd na het lopen.)
7.
dag. | na | rust | Ik | zware | de
Ik rust na de zware dag.
(Ik rust na de zware dag.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Rusten


Rusten

2

Zich ontspannen


Zich ontspannen

3

De dorst


De dorst

4

Geblesseerd


Geblesseerd

5

Mediteren


Mediteren

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

rust, jullie, rusten, je

1.
Ik ... na de zware dag.
(Ik rust na de zware dag.)
2.
... ... elke middag als ... moe bent?
(Rust je elke middag als je moe bent?)
3.
Hij ... elke zondag.
(Hij rust elke zondag.)
4.
Rust ... lichaam als je geblesseerd bent.
(Rust jullie lichaam als je geblesseerd bent.)
5.
Wij ... uit na het sporten.
(Wij rusten uit na het sporten.)
6.
Zij ... omdat ze uitgeput zijn.
(Zij rusten omdat ze uitgeput zijn.)

Oefening 5: Verkleinwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Verkleinwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

deurtje, boompje, knoopje, weggetje, zus, cadeautje, jasje, woninkje

1. Zus:
Mijn ... draagt een ketting om haar nek.
(Mijn zus draagt een ketting om haar nek.)
2. Jas:
Mijn ... is kleiner dan dat van jou.
(Mijn jasje is kleiner dan dat van jou.)
3. Weg:
We wandelen over een ... naar het bos.
(We wandelen over een weggetje naar het bos.)
4. Woning:
Ze woont in een klein ... in de stad.
(Ze woont in een klein woninkje in de stad.)
5. Cadeau:
Ik kreeg een leuk ... voor mijn verjaardag.
(Ik kreeg een leuk cadeautje voor mijn verjaardag.)
6. Boom:
Dit ... groeit snel in de tuin.
(Dit boompje groeit snel in de tuin.)
7. Knoop:
Dit ... is los van mijn jas.
(Dit knoopje is los van mijn jas.)
8. Deur:
Hij heeft een ... in zijn poppenhuis.
(Hij heeft een deurtje in zijn poppenhuis.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Rusten rusten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik rust ik rust
jij rust/rust je jij rust/rust je
hij/zij/het rust hij/zij/het rust
wij rusten wij rusten
jullie rusten/rusten jullie jullie rusten/rusten jullie
zij rusten zij rusten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏